Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6955

Datum uitspraak2004-07-29
Datum gepubliceerd2004-08-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/539 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is het bezwaar van betrokkene terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat hij bij het instellen van bezwaar verzuimd heeft de gronden van het bezwaar in te dienen en dit verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld?


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/539 CSV U I T S P R A A K in het geding tussen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant en [gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv. Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift van 26 april 2004 aangevoerde gronden bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda onder dagtekening 16 december 2003 tussen partijen gewezen uitspraak (kenmerk 03/1038), waarnaar hierbij wordt verwezen. Bij schrijven van 21 mei 2004 (met bijlage) heeft gedaagde van verweer gediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 juli 2004, waar appellant met voorafgaand bericht niet verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door D. van Antwerpen, mentor allochtone ondernemers van de gemeente Tilburg. II. MOTIVERING Het geschil betreft het antwoord op de vraag of appellant gedaagde bij besluit van 11 april 2003 op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat gedaagde bij het instellen van bezwaar verzuimd heeft de gronden van het bezwaar in te dienen en dit verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld. Bij brief van 21 januari 2003 is aan gedaagde het besluit boetenota over het jaar 2000 bekendgemaakt. Bij bezwaarschrift van 5 februari 2003 is namens gedaagde proforma bezwaar aangetekend. Appellant heeft hierop de gemachtigde van gedaagde bij brief van 17 februari 2003 in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen vier weken te herstellen. Bij schrijven van 13 maart 2003 heeft gedaagde appellant verzocht om ten aanzien van de motivering van het bezwaarschrift een uitstel van 8 weken te verlenen in verband met opname in het ziekenhuis van de gemachtigde gedaagde. Appellant heeft hierop het bezwaar van gedaagde bij besluit van 11 april 2003 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daarbij als haar oordeel uitgesproken dat het op de weg van appellant had gelegen om nader onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden die ertoe hebben geleid dat gedaagde op 13 maart 2003 een verzoek om uitstel heeft ingediend. Met name acht de rechtbank daarbij van belang dat namens gedaagde een beroep is gedaan op een overmachtsituatie. Appellant is het met deze overweging van de rechtbank niet eens en heeft daartegen aangevoerd dat voor gedaagde niet alleen een stelplicht, maar ook een bewijslast gold ten aanzien van de vraag of hier sprake was van overmacht. Daarbij heeft appellant in de brief van 13 maart 2003 geen aanwijzingen kunnen vinden die tot de conclusie had moeten leiden dat het onmogelijk was dat een kantoorgenoot van de gemachtigde van gedaagde niet binnen de gegeven termijn een grond van bezwaar had kunnen indienen. De Raad overweegt als volgt. De Raad stelt vast dat het schrijven van 13 maart 2003 een gemotiveerd verzoek om uitstel is voor het indienen van de gronden dat voor afloop van de gegeven termijn bij appellant is ontvangen. Uit de op dit schrijven volgende niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar blijkt naar het oordeel van de Raad dat appellant een niet adequate reactie heeft gegeven op een gemotiveerd verzoek om uitstel. Reeds om die reden kan het bestreden besluit geen stand houden en komt de aangevallen uitspraak, zij het op andere gronden, voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht tot slot termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,00 voor verleende rechtsbijstand. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,00; Verstaat dat van appellant een recht van € 409,00 wordt geheven. Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2004. (get.) B.J. van der Net (get.) R.E. Lysen MvK28074